
Uitoefenen van effecten op een klank
D-36
1.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-5 (EFFECT) toets om het
effectinstelscherm te tonen.
• Controleer dat de “DSP Disable” instelling ingesteld
staat op “oFF” (uit). Mocht deze op “on” (aan) staan,
verander deze dan naar “oFF” (uit).
2.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de
vetgedrukte haakjes (%) naar “Chorus/DSP”.
3.
Selecteer de R-14 (–, +) toetsen om “DSP” te
selecteren.
4.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de
vetgedrukte haakjes (%) naar de “DSP”
instelling.
• Hierdoor verschijnt het nummer en de naam van het op
dat moment geselecteerde DSP type in de vetgedrukte
haakjes (%) in de display.
5.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of R-14 (–, +)
toetsen het DSP type dat u wilt gebruiken.
• DSP types met de voorafgaande nummers 001 - 100
(en “ton”) zijn voorkeuze DSP’s. Zie “Voorkeuze DSP
Lijst” op pagina D-119 voor informatie aangaande DSP
nummers en namen.
• DSP types met voorafgaande nummers 101 - 200 zijn
gebruikers DSP’s. Zie “Creëren van een gebruikers
DSP” (pagina D-37) voor details.
6.
Druk op de C-5 (EFFECT) toets of op de R-15
(EXIT) toets.
• Hierdoor wordt het effectinstelscherm verlaten.
• Een aanwijzerindicator wordt naast DSP weergegeven
wanneer “DSP” geselecteerd is als de “Chorus/DSP”
instelling.
• U kunt ook afregelen hoe een DSP uitgeoefend wordt (DSP
uitgang geactiveerd/gedeactiveerd, DSP uitgang volume,
DSP uitgang pan, etc.). Zie “Gebruiken van de mixer” voor
nadere details (pagina D-39).
Gebruiken van een DSP
Comentários a estes Manuais